Bent u uw buurman ook weleens bij de Albert Heijn tegen gekomen met zijn capibara? We betwijfelen het. Wellicht zouden de Dierenbescherming en Stichting AAP wat minder naar TikTok moeten kijken.

Laura Lute, “dierinhoudelijk expert gezelschapsdieren” bij de Dierenbescherming, vroeg in een recent artikel met de titel “Staat dierenwelzijn nog wel voorop?” de lezer om mee te duimen. Voor dierenwelzijn, uiteraard, want dat staat op het spel in de rechtszaak over de huis- en hobbydierenlijst (positieflijst).
“Staat dierenwelzijn nog voorop?”, vraagt ze de lezer.
Het is een retorische vraag, ogenschijnlijk oprecht en zorgvuldig verpakt als bezorgdheid. Maar haar antwoord laat weinig twijfel: dierenwelzijn en de positieflijst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Andere benaderingen tellen simpelweg niet mee. Spijtig, want een vraag waarop slechts één antwoord acceptabel is, is immers zelden werkelijk een vraag.
Dierenwelzijn is een van die begrippen die zich moeilijk laten vastleggen. Iedereen is vóór, niemand is tegen. En toch betekent het voor de een ruimte, verrijking, autonomie, terwijl het voor de ander begint bij uitsluiting, verbod en beperking. Het is een morele categorie geworden zonder vaste inhoud. Geen definitie, maar een overtuiging.
We leven bovendien in een samenleving waarin niet alleen de meningen verschillen, maar waar ook een gemeenschappelijke werkelijkheid niet langer de hoeksteen vormt van publieke besluitvorming. Waar waarheid steeds vaker een kwestie is van ideologie, niet van bewijs.
Dat maakt het debat over de positieflijst zo scherp. Want hoewel het doel gedeeld lijkt – dierenwelzijn – kunnen de visies op hoe dat bereikt moet worden nauwelijks verder uiteen liggen.
Exotenpaniek en de kracht van suggestie
Het artikel van de Dierenbescherming opent met de gebruikelijke exotica-parade: suikereekhoorns, stokstaartjes, capibara’s. Er wordt verder geen context gegeven, geen cijfers, enkel de suggestieve uitspraak “Alles kan”, volstaat. Want zo is het publieke debat jarenlang gekaapt: door een hyperfocale fixatie op de uitzonderingen en excessen.
De Dierenbescherming legitimeert hiermee het welbekende narratief van een samenleving waarin impuls en onwetendheid leidend zijn, en de wetgever dus niets anders kan dan preventief verbieden. Stichting AAP werkt het elders uit tot een volwaardige dystopie, met servals en suikereekhoorns in de huiskamer.
Lees ook: De positieflijst: Symptoombestrijding zonder diagnose
In welke vorm het narratief ook wordt gegoten, de suggestie blijft hetzelfde: het dier als modeartikel, de onverantwoordelijke houder als impulsieve consument. Wat wederom ontbreekt, is alles wat het verschil maakt tussen een overtuiging en een feit: harde cijfers.
“Wetenschappelijk onderbouwd” – natuurlijk!
Volgens de Dierenbescherming is de positieflijst het resultaat van “jarenlang gedegen wetenschappelijk onderzoek”. Dit zou een geruststellende gedachte moeten zijn. Vooral als je het woord “wetenschap” graag als eindstation van ieder gesprek gebruikt.
Woordvoerder van de Dierenbescherming, Niels Kalkman, herhaalde dit standpunt daags voor de zitting in een interview met Hart van Nederland: De oude lijst had zijn tekortkomingen, gaf hij toe, maar de nieuwe zou echt wetenschappelijk op orde zijn.
Het is spijtig dat men blijft varen op dat beeld, want zoals inmiddels breed gedocumenteerd is: die onderbouwing ontbreekt volkomen op zijn zachts gezegd. De risicobeoordelingen rusten niet op feitelijke incidenten, maar op theoretische aannames. Domesticatie, het centrale criterium, blijkt niet eenduidig gedefinieerd, wordt inconsistent toegepast en is als selectie-instrument wetenschappelijk omstreden.
Lees ook: Overheid negeert wetenschap bij het opstellen van positieflijst
Deze aannames leiden tot een scheef onderscheid: dezelfde houderij-oplossing geldt bij het ene dier als risicobeperkend, maar wordt bij het andere terzijde geschoven, om het enkele feit dat het dier binnen of buiten de definitie van ‘gedomesticeerd’ valt.
Kalkmans pleidooi voor wetenschappelijke zorgvuldigheid krijgt een bijzondere lading wanneer je het afzet tegen zijn persoonlijke uitspraken. Zo verklaarde hij in het interview met Hart van Nederland dat hij “voor de rechtbank zou gaan liggen” als zijn Labrador verboden werd. Een begrijpelijke emotie voor ons, zij het bijzonder lastig te rijmen met zijn gepassioneerde verdediging van een systeem dat honderden diersoorten van andere dierhouders wél verbiedt.

De ironie dringt zich nog sterker op in beeld. De woordvoerders eigen sociale media tonen hem liefdevol gefotografeerd met een overvloed aan exoten, waaronder dieren die, volgens het narratief dat hij nu vertegenwoordigt, ongeschikt zijn voor bezit. Het zijn beelden die op geen enkel moment tot enige vorm van zelfreflectie lijken te hebben geleid.
Wij nodigden de Dierenbescherming expliciet uit om ons Tegenrapport over de houdbaarheid van de Huis- en Hobbydierenlijst te lezen, waarin de gebreken in de totstandkoming van de beoordelingssystematiek uitvoerig zijn gedocumenteerd. Het rapport is inmiddels onderschreven door meer dan 25 vooraanstaande dierenartsen en wetenschappers. Voor zover bij ons bekend, is van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt.
Wildvang: een rookgordijn
Vanzelfsprekend haalt het artikel van de Dierenbescherming ook het klassieke wildvang argument van stal.
Lutte schetst een emotioneel geladen en schrijnend beeld van dieren die “direct uit het wild worden gehaald”, een dodentocht per vliegtuig ondergaan, ecosystemen vernietigen en met sterftepercentages van boven de negentig procent hun eindbestemming soms niet eens levend bereiken. Het klinkt dramatisch, en dat is precies de bedoeling.
Wat ze nalaat de lezer daarbij te vertellen, is dat de positieflijst niet gaat over internationale handel, wildvangpraktijken en hier ook niets aan verandert. De positieflijst gaat over het houden van dieren in Nederland. Het beeld wordt daarbij ook toegepast op soorten waarvoor het feitelijk niet opgaat: de meeste dieren op de positieflijst worden al generaties in gevangenschap gefokt.
Wildvang wordt al streng gereguleerd, met vergunningseisen op basis van CITES en aanvullende importbeperkingen onder nationaal en Europees recht. Sterftecijfers bij legale wildvang zijn daarbij eenvoudig te achterhalen en percentages boven de één procent gelden al als uitzonderlijk hoog – cijfers van negentig procent, zoals hier gesuggereerd, komen in de praktijk simpelweg niet voor.
Lutte vervolgt met een omschrijving van het bekende doemscenario hoe ontsnapte exoten de Nederlandse natuur overnemen. Maar ook hier slaat ze de plank mis. Soorten die daadwerkelijk als ecologisch risicovol worden aangemerkt, vallen al onder het Europese exotenbeleid via de Invasieve Exotenlijst (IAS).
De door de Dierenbeschermings veronderstelde noodzaak van de positieflijst verdampt, omdat elk van deze aangedragen risico’s al door andere wetgeving is ondervangen. De positieflijst gaat daar allemaal niet over. Ze bepaalt enkel of een soort in algemene zin houdbaar wordt geacht. Wat blijft er dan nog over als rechtvaardiging? Een prachtig vangnet voor een hypothetisch risico: zoönosen:
Exotische dieren zouden een gevaar vormen voor de volksgezondheid, omdat ze ziektes kunnen overdragen op mensen. Maar ook hier gaat ze voorbij aan het feit dat het merendeel van deze soorten al decennialang in gevangenschap wordt gefokt, onder controleerbare omstandigheden. En als overdraagbare ziektes werkelijk de maatstaf zijn, is het opmerkelijk hoe weinig aandacht uitgaat naar huiskatten, bekende dragers van toxoplasmose en ringworm. Zijn zij dan het volgende slachtoffer van een risicocampagne die zich steeds verder uitbreidt richting iedere vorm van dierhouderij?
Zowel in Nederland als daarbuiten zijn nauwelijks gedocumenteerde gevallen te vinden waarin een particulier gehouden exotisch zoogdier een mens daadwerkelijk ziek heeft gemaakt. Geen concrete uitbraken of geen besmettingsclusters en ook geen signalen van structurele dreiging. Wie werkelijk bezorgd is over zoönosen, zou de blik ook moeten richten op systemen waar de schaal en concentratie van de dierhouderij structureel groter zijn. Daar ligt, zowel in omvang als aard, het meest gedocumenteerde risico op ziekteoverdracht tussen dier en mens.
Toch blijkt het angstnarratief rond zoönosen hardnekkig. Het leunt niet op feiten, maar op intuïtie: het onbekende dier als onbekend gevaar. Zo verschuift het debat ongemerkt van bewijs naar vermoeden, van incident naar intentie. Als iets maar vaak genoeg wordt herhaald, raakt het verankerd in het maatschappelijk denkbeeld en vindt van daaruit moeiteloos zijn weg naar beleid.
Van TikTok-angst naar totalitair dierbeleid
Het gevaar van jarenlange suggestie zit niet in het beeld zelf, maar in wat het mogelijk voorbereidt. Wie dieren jarenlang neerzet als hype, risico of modegril, hoeft op termijn alleen nog beleid in te vullen.
In ons artikel WOO-onthullingen: Euthanasie als beleidsoptie beschreven we reeds hoe de overheid overweegt gezonde dieren te doden omdat er geen opvang en geen herplaatsing mogelijk is. En dus verdwijnt het dier, niet uit noodzaak, maar uit systeemdruk, een bestuurskundige shortcut die ten koste gaat van de dieren die ze geacht worden te beschermen.
En wie zegt dat het hierbij blijft? Sinds juli 2024 worden steeds meer soorten als onwenselijk bestempeld. Daarmee wordt het gevaar mogelijk groter dan het dier. Als het doden van dieren wordt gelegitimeerd omdat beleid faalt, dan is de grens niet meer principieel maar schuift deze mee met de uitvoerbaarheid. Het is beleid dat, eenmaal geaccepteerd, geen grenzen kent, want wie bepaalt dan welk dier mag blijven leven?
Het is het soort redenering dat in PETA-kringen al jaren circuleert: beter geen leven dan een leven in gevangenschap. Deze Amerikaanse dierenrechtenorganisatie staat erom bekend liever dieren te laten inslapen dan ze over te dragen aan particuliere houders vanuit het principe dat elke vorm van bezit onverenigbaar is met welzijn.
In Nederland klinkt die gedachte zachtaardiger, maar niet minder suggestief. “Dieren die niet geboren worden, hebben in de toekomst immers ook geen opvang nodig als het misgaat”, schreef Eva Schippers van Stichting AAP. Ze gaat echter aan een belangrijk ethisch punt voorbij: zonder dieren bestaat er ook geen dierenwelzijn. Het uitbannen van een soort voorkomt alleen leed als er daadwerkelijk sprake is van wijdverbreid of onoplosbaar lijden. Daar is bij de meeste uitgesloten soorten simpelweg geen bewijs voor.
Lees ook: De positieflijst: Symptoombestrijding zonder diagnose
Alles of niets
Het artikel van de Dierenbescherming suggereert dat er slechts twee opties bestaan: een positieflijst die alles verbiedt tenzij toegestaan, of een negatieflijst die alles toelaat tenzij verboden. Het is een welbekend narratief, dat bij elke gelegenheid opnieuw wordt opgevoerd als vanzelfsprekend uitgangspunt. Ook is men het er steevast roerend over eens dat dierhouden alleen mogelijk zou moeten zijn voor “makkelijke” dieren.
In dit zorgvuldig geformuleerde narratief mogen natuurlijk ook de schrijnende voorbeelden niet ontbreken. Na alle doemscenario’s over Servals op kleine flatjes van Stichting AAP, sluit ook de Dierenbescherming gretig aan met een voorbeeld over Capibara’s in caviakooien. Natuurlijk alleen in de huiskamer, want dit is de enige plek waar bijzondere dieren worden gehouden, aldus de ja roepers. “Echt waar.” Dat moeten we toch niet willen?!
Het probleem met dit soort populistisch taalgebruik is dat het altijd goed klinkt, vaak een kern van waarheid bevat, maar zelden het hele verhaal vertelt. Het getuigt van een beperkt realiteitsbesef – oftewel onwil om het volledige spectrum van de dierhouderij te belichten.
Natuurlijk is iedereen tegen het houden van dieren onder dieronterende omstandigheden. Maar de dierhouderij laat zich niet vangen in hyperbolen of incidenten. Er bestaat een breed spectrum aan houders in Nederland, van de kleinschalige hobbyist met een hamster tot mensen die hectares grond of kassen voor hun dieren, hun passie, hebben ingericht.
Daarnaast is het niet alleen buitengewoon naïef, maar ook een zorgwekkende ontwikkeling in het debat over dierenwelzijn om te spreken over “makkelijk te houden dieren”. Het houden van welk dier dan ook vereist een zekere mate van kennis. Of het nu een huiskat is of een stokstaartje. Sterker nog: juist de dieren die als ‘makkelijk te houden’ gelden, zoals honden, katten en konijnen, zijn in de praktijk zowel in aantallen als naar verhouding het vaakst het slachtoffer van onkunde en onderschatting.
Het narratief dat uitgaat van “alles of niets” – absolute toelating of reactief verbieden – is een valse voorstelling, maar wel een die strategisch wel goed uitkomt. Want daarmee wordt iedere kritiek op de positieflijst automatisch verdacht: wie tegen is, is kennelijk tegen dierenwelzijn. Of erger nog: wil alles toelaten.
Dat er een derde mogelijkheid bestaat – houderijrichtlijnen gebaseerd op soortspecifieke eisen, toezicht en maatwerk voor álle dieren – blijft ook in Lute’s monoloog volkomen buiten beeld. Terwijl dat precies is wat al jarenlang wordt voorgesteld door een groeiende groep houders, stichtingen en verenigingen, dierenartsen en wetenschappers.
Er bestaan geen absoluten in het leven. Ook niet in de natuur. Wat rest, zijn mogelijkheden – gradaties, contexten, verhoudingen. Geen perfectie, maar het streven naar verbetering. Naar evolutie. ‘Alles of niets’ is misschien wel de meest onnatuurlijke positie die een mens kan innemen. Al meer dan 15.000 jaar leven mens en dier samen, in wederzijdse afhankelijkheid. En hoewel de moderne mens steeds verder van de natuur verwijderd raakt, geldt voor velen nog altijd: een leven zonder dieren is nauwelijks voorstelbaar. Of eenvoudigweg geen leven.